Historicus en schrijver Hugo Luijten heeft in opdracht van de gemeente Leudal voor de Stichting IKL een aantal prachtige columns geschreven. Met toestemming van het IKL en instemming van de schrijver zelf mogen wij de columns publiceren.
‘Goed dat ik er verleden jaar wat van gezegd heb, Kees. Nu hangt ‘ie op de goede plek.’
‘Je hebt niks gezegd, Trees. Vorig jaar zijn we er gewoon niet ingekropen omdat het kastje in de zon hing, met ook nog de slagregen erop, als je pech had. Daarom zullen ze het wel verhangen hebben. Ze willen kennelijk graag dat we terugkomen.’
‘Klets niet, Kees. Het hing niet goed, en dat hebben we duidelijk laten merken.’
‘Het zal wel. Die kat, waar zit die? Ik heb het mormel nog niet gezien, maar ik vertrouw het voor geen vijf cent.’
‘Het kastje hangt hoog genoeg, Kees. Daar kan die tijger niet bij. En zelfs al zou ‘ie er bovenop springen, dan nog kan hij met zijn pootje niet tot bij het nest komen. Zo groot hebben ze dat ding in elk geval wel gemaakt.’
‘Ik heb het er met dat geniepig onderkruipsel in de buurt toch echt niet op begrepen.’
‘Geen lelijke woorden, Kees. Ze zal wel op het gepiep afkomen. Dat was twee jaar geleden ook zo, alleen stond er toen de hele tijd een hond onder te blaffen.’
‘Wie legt er dan ook vijftien eieren? Wat minder kan ook hè? Met vijftien jongen dicht op mekaar, wordt elk kastje op den duur een sauna.’
‘Wat ben je toch weer verschrikkelijk ordinair, Kees. Ik kan dat niet regelen, dat weet je drommels goed. Zorg jij nu maar voor genoeg takjes en mos. Het nest is pas vier centimeter hoog, daar kan nog zeker zes centimeter bij!’
‘Pfff…ik ben nu al doodop. En dan moet het ergste nog komen. Rupsen, spinnen, vlinders en godweet welke insecten nog meer. Alles wat kruip of rondzoemt verdwijnt in die snavels van die rotjong.’
‘Nuttig, zo zou ik het willen noemen Kees, nuttig. De processierups, de buxusmot, onze kindjes vermalen het allemaal tot gruis en slikken het weg.’
‘Maar het zijn er ondertussen wel duizenden, die wij op een paar weken tijd mogen aandragen. Het lijkt verdorie of er nooit einde aan komt…’
‘Ik vraag me af waarom ik er toen ingetrapt ben, Kees.’
‘Omdat ik mooi kon zingen en een uitstekend danser ben?’
‘Of je goed en snel kon voeren, dat had ik moeten checken. En ik had beter naar mijn moeder moeten luisteren.’
‘Nou ja, ik sta mijn mannetje toch anders wel.’
‘Inderdaad. Vooral als je gaat zitten pimpelen met je neef.’
‘Volgend jaar zit je dus bij iemand anders? Bij Koos of zo..?’
‘Takjes halen jij. Ik kijk het nog wel een tijdje aan…’